Korte geschiedenis van de kerk
Oudste gegevens
Het buurtschap Pieterburen wordt voor het eerst genoemd in een oorkonde uit 1371. Daarin is sprake van porrochiani sancti Petri in nova terra, parochianen van de Sint Petrus op het nieuwe land. Of zij al een kerkje of kapelletje bezaten is niet zeker maar wel aannemelijk.
Er was in ieder geval een losstaande toren met laatromaanse details (14de eeuw?), iets ten NW van de huidige kerk.
Een kleine eeuw later is er zeker sprake van een kerk in een ander document: het testament van vrouwe Oda Ponte ten Dijke uit 1448.
Oda is weduwe van Focko ten Dijke en geeft aan dat zij naast haar man in haar eigen kerk begraven wil worden. Zij woont dan op Huis ten Dijke, dat later Dijksterhuis gaat heten. Deze in 1903 afgebroken borg is vermoedelijk al voor 1400 gebouwd als ‘steenhuis’, direct aan de kust ten noordwesten van het dorp.
Gebouw
Het oudste deel van de kerk bestaat uit een op het oosten gericht rijzig koor en een schip dat twee treden lager ligt en ook minder hoog is. Onder het koor ligt een grafkelder. Koor en schip zijn in de 15de eeuw gebouwd en vertonen de stijlkenmerken van de gotiek, een Europese bouwstijl die toen ook in de noordelijke Nederlanden op zijn hoogtepunt was. Na de reformatie, rond 1600, wordt het schip aan de noordkant uitgebreid met een transept of dwarsbeuk. Zo ontstaat een T-vormige plattegrond met een centrale ruimte die beter bruikbaar is voor de protestantse kerkdienst.
Schip en transept zijn overdekt met een houten tongewelf dat rond 1700 werd aangebracht; de vorm van de oorspronkelijke kap is niet bekend. Het vijfzijdige koor heeft gemetselde bakstenen kruisribgewelven; om de zijwaartse druk daarvan op te vangen zijn in de 19de eeuw de muren aan de buitenkant versterkt met steunberen tussen de hoge spitsboogvensters. Boven in het koor twee ‘gewelfschotels’ met daarop de wapens van Rengers en Schultinge, eigenaars van de borg vanaf 1464.
Tegen de westmuur van het schip is in 1698 een ingangsportaal gebouwd in opdracht van de toenmalige eigenaar van Dijksterhuis, Gerhard Horenken.
Dit moet in 1805 plaats maken voor een nieuwe toren, omdat het oude vrijstaande exemplaar te bouwvallig is geworden. De Groningse architect en beeldsnijder Matthijs Walles (1751-1817) ontwerpt in 1804-‘05 een monumentale neoclassicistische versie. Deze doet tevens dienst als seinplatform: op de zware stenen onderbouw een omloop met houten balustrade, met daarop een achtkante open lantaarn van hout in twee geledingen.
Op de klokkenverdieping achter de galmgaten hangen een luidklok uit 1553 van klokkengieter Antonius uit Utrecht, en een kleinere klok afkomstig van de in de Kerstvloed van 1717 verdronken kerk van het nabijgelegen Wierhuizen (het ‘zoep’mbrij-klokje’, zie hiernaast).
Op de torenspits een pijl als windwijzer; op het koordak prijkt een windvaan uit 1709 met het familiewapen Alberda. De vierde wijzerplaat van het torenuurwerk op de zuidkant van de toren, gericht op het oude en nieuwe (1826) kerkhof, ontbreekt. Aan de zuidmuur hangt een moderne zonnewijzer tegen de meest westelijke steunbeer van het schip. Tegen de zijmuren van de toren twee aanbouwtjes, waarvan de noordelijke dienst heeft gedaan als cachot.
Interieur
In de 18de eeuw wordt de kerk inwendig verfraaid met kundig gesneden eikenhouten meubilair: een herenbank, een preekstoel, en de orgelkas met orgelbalustrade. Het meesterhandwerk van het in Stad en Lande werkzame duo Allert Meijer (schrijnwerker) en Jan de Rijk (beeldsnijder) is ook in Pieterburen aanwezig.
In 1696-1698 plaatst de beroemde orgelbouwer Arp Schnitger uit Hamburg een orgel tegen de westmuur (in 1901 vervangen door een pneumatisch orgel van de firma F. Leichel & Zoon uit Lochem).
Tussen 1806-1830 komen dooptuin, avondmaalstafel, het snijwerk in de triomfboog en de kerkbanken tot stand (vader en zoon Matthijs en Anthonie Walles).
Rouwborden & grafkelder
Onder het koor bevindt zich de grafkelder waarin Oda en Focko ten Dijcke in de 15de eeuw mogelijk zijn bijgezet. Vele generaties borgbewoners zijn hen gevolgd, als laatste Willemina Jeanne Alberda van Menkema in 1845. Een zandstenen sierplaat in het midden van de marmeren vloer draagt het wapen van de familie Alberda, die borg Dijksterhuis het langst in bezit heeft gehad (1706-1902). Voor de borgheren en -dames is een aparte ingang in de achterwand van het koor.
Tussen de ramen hangen vijf rouwborden. Na overlijden van een lid van heersende familie is het gebruikelijk om een rouwbord bij de borg en later ook in de kerk op te hangen. Deze dienen ter nagedachtenis, maar etaleren vooral de afkomst en betekenis voor dorp en vaderland van de overledene, door een uitgebreide opsomming van hoedanigheden en functies en indrukwekkende reeksen wapenschildjes.
Het kleinste en oudste rouwbord (1613) aan de noordkant herdenkt de watergeus Diderich Sonoy uit Enkhuizen - die tot zijn dood in 1587 op Dijksterhuis woonde bij zijn dochter Emerentiana - en zijn in 1584 gestorven eerste vrouw Maria van Malsem.
In het midden de borden van Gerhard Alberda (†1784) en zijn op 37-jarige leeftijd overleden vrouw Suzanna Elisabet Alberda van Menkema (†1744). De twee borden aan de zuidkant zijn gemaakt voor Goosen Geurt Alberda, de laatste Heer van Dijksterhuis die in 1830 kinderloos sterft. De eenvoudige versie heeft tijdelijk bij de borg gehangen.
Graven in het gangpad
Vlak voor het koor ligt een zwart marmeren grafsteen met twee wapenborden van ‘de edele en erentrike juffrow Eltke Roltemans’, die in 1602 op Dijksterhuis overleed.
Midden in het schip rusten een priester en een dominee broederlijk naast elkaar. In 1568 stierf Aucko Ludolphi Oldehem, ‘pastor in Pietersbueren’ (afbeelding van een miskelk + ouwel).
Iohannes Piccardt was dominee van 1677 tot zijn dood in 1680. Op zijn familiewapen een adelaarspoot.